Niet verzuren, lekker frituren

Het is weer tijd voor een kookavontuur in een miniwoonst. En deze keer ga ik het hebben over frituren. Ja nee, en dan zonder frituurpan, want zo’n gore Harrie komt er bij mij echt niet in. Voordat ik het weet metsel ik mezelf dicht met frikandellen en hoewel ik frikandellen heel lekker vind, is dat om meerdere redenen niet zo’n goed plan. Maar sinds een tijd frituur ik dus af en toe wat in olie, want mijn vrienden van de Aziatische recepten houden van frituren. Soms doen ze dat buiten en dat ontlokt mij altijd een klaaglijke zucht. Ik frituur namelijk in mijn miniwoonst en dan slaap ik vervolgens twee dagen in die gore dampen. Je zou bijna een politieke partij oprichten tegen frituurlucht. Ik heb dan ook met mezelf afgesproken dat ik maar één keer in de zes weken mag frituren, want anders heb ik een soort 24/7 gourmetexperience in mijn toko en dat is ook om meerdere redenen niet zo’n goed plan.

Nou is het met frituren ook nog eens zo dat ik het proces zelf niet echt waardeer. Ik vind de uitkomst altijd wel puik (denk daarbij aan dingen als fancy kipnuggets, lekkere loempia’s of bizar goede tofu in een krokant jasje). Maar dat gelazer met die vieze olie, dat haat ik. Eerst moet dat spul op temperatuur komen. Dan steek ik een satéstokje erin en als dat begint te borrelen, is het goed. Dat is het moment dat de operatie kan beginnen, voorzichtig en met half dichtgeknepen ogen laat ik het vlees, de loempia of de tofu in het vet zakken. Het mag allemaal niet nat zijn, want anders krijg je een spetterfest. Voor dat laatste heb ik een spatdeksel gekocht. Die ik dan over de pan gooi tot het ergste voorbij is. Het voorkomen van gespetter (en dus het zo droog mogelijk houden van het te frituren item) is natuurlijk de beste methode, maar ik ben ook nogal rommelig en mijn keuken is verrekte klein, dus er is altijd wel iets nat. Of je legt je roergeval per ongeluk ergens waar het nat is en steekt dat vervolgens nietsvermoedend in de olie. Heel optimaal werkt dat dus allemaal niet, maar oefening baart kunst, merk ik.

Eerder deze week maakte ik kkanpunggi, wat de Koreaanse naam is voor een fancy gerecht met gefrituurde kip. Het is nogal pittig als je het originele recept volgt, dus daar ging ik wat aan tweaken. Ik pakte drie pannen uit de kast en vier of vijf bakjes en begon sausjes te mixen, groenten te snijden en vlees te marineren. Het is nogal een bewerkelijk proces, die kkanpunggi. En toen kwam het frituren. Ik verhitte de olie, zag dat mijn kip best wel droog was door het laagje aardappelzetmeel eromheen en waagde het erop. En het ging best goed. Met de spatdeksel in de aanslag en wat gepor in de kip op een armlengte afstand klaarde ik mijn klusje. Daarna volgden er nog achttien handelingen. Het duurt 48 uur, maar dan heb je ook wat. Dit is namelijk echt een van mijn favoriete recepten.

Normaal zou ik het recept hier neerzetten, maar ik heb besloten dat ik dat niet meer ga doen. Ik heb namelijk iets bedacht, samen met vriend R., mijn kookmaat. R. en ik houden namelijk van orde en databases waarin je snel dingen op kunt zoeken en dus gaan we een blog beginnen waar we onze meest geslaagde maaltijden opzetten. Gewoon voor onszelf. Een lijstje met ingrediënten en een lijstje met stappen. En natuurlijk een link naar het originele recept, filmpje of een verwijzing naar een specifieke kookboekpagina. Ik weet niet hoe het met jullie zit, maar ik vind filmpjes van koken altijd wel handig om een algemeen beeld te krijgen van hoe ik iets moet maken, maar tijdens het koken zelf wil ik gewoon een duidelijke instructie in tekst, het liefst met bullets. Ja, ik weet het. Heel boomer van mij, maar ik ben ook gewoon echt wel oud onderhand. Het blog (het is eigenlijk meer een database) staat al min of meer in de steigers en ik heb ‘m Worldly Flavours genoemd. Ik ga zo R. eens toevoegen en hem briefen over de esthetische kaders van dit alles. Zodat hij er ook mee aan de slag kan.

De kkanpunggi staat erop. Ook met een linkje naar het originele recept, natuurlijk. Maar ik pas wel regelmatig dingen aan. Omdat ik bepaalde ingrediënten niet of moeilijk kan krijgen. Of omdat ik het origineel te scherp vind (hint: als ik het te scherp vind, dan geldt dat voor ongeveer 90% van de Nederlandse bevolking) of iets andere ingrediënten lekkerder. En ik heb alle buitenlandse toestanden vertaald naar het Nederlands, ook de maten. Want ik word echt hoorndol van die cups en andere debiele anglicaanse systemen. Een groot voordeel van een website met alleen maar tekst is dat je even snel kan kijken wat je nodig hebt voor iets als je in de winkel bent. Zonder dat je hoeft te gaan zoeken op welke site of youtubekanaal het origineel ook alweer stond. Of zonder eerst van te voren thuis een hele roman aan ingrediënten neer te moeten pennen op een briefje.

Het wordt ook om te lachen, want ik ga de commentaren openzetten, maar alleen voor R. en mij. Ik zit namelijk helemaal niet te wachten op feedback, ik wil gewoon een soort polemiek met R. voeren waarin we bevindingen in het proces delen of ongenuanceerde dingen naar elkaar roepen als: ‘Wat doe jij daar nou in? Godallejezus, gek!’
Dat wordt natuurlijk het beste deel van de website, wat uiteindelijk uitmondt in een podcast, een Netflix-special en daarna in wereldheerschappij, want zo gaat dat.
Maar wel wereldheerschappij van de goede soort, natuurlijk. Gewoon gezellig, zonder bommen en zo.

Het recept van de kkanpunggi (echt zo’n coole naam, zeg nog een keer kkanpunggi, Elise), vind je hier.
Ik blijf hier natuurlijk schrijven over rare kookavonturen, maar de recepten zullen met regelmaat in de database verschijnen. Ik ga namelijk proberen die zo vaak mogelijk te updaten, zodat ik ook mijn bevindingen en aanpassingen meteen vastleg. In boomerbullets. Joe.

P.S. Over het algemeen worden dit geen recepten die je even in twintig minuten fixt, dat is misschien wel goed om even te weten.

You Might Also Like