Berlino: Hoe het begon
834
post-template-default,single,single-post,postid-834,single-format-standard,bridge-core-3.1.3,qode-page-transition-enabled,ajax_fade,page_not_loaded,,qode-title-hidden,qode-theme-ver-30.2,qode-theme-bridge,disabled_footer_top,qode_header_in_grid,wpb-js-composer js-comp-ver-7.3,vc_responsive,elementor-default,elementor-kit-15645

Berlino: Hoe het begon


Hoe het begon

 

Eind mei 2007 ging ik voor de eerste keer naar Berlijn. Dit bezoek had een prelude. Op kantoor tikte A. opeens op mijn schouder. Ik ken A. via het weblog dat ik toen had en ze was op dat moment ook mijn collega. A. en ik delen tot op de dag van vandaag een niet zo standaard muzieksmaak en dat feit ligt eigenlijk aan de basis van mijn eerste bezoek aan Berlijn.
‘Zeg Elise, weet je wat ik net zag? De Berliner Philharmoniker voeren Die sieben Todsünden van Kurt Weill uit,’ A. keek me veelbetekenend aan, ‘In Berlijn.’
(Dat Die sieben Todsünden van Weill zijn, zei ze er niet bij. Dat weten wij natuurlijk wel. Maar u misschien niet, het is niet ’s mans meest bekende werk. Vandaar.)
‘Auwieje nea!,’ riep ik uit, terwijl ik wild en ongecontroleerd met mijn armpjes zwaaide.
‘Zullen we naar dat concert gaan?’ wilde A. weten, ‘Dan boek ik even tickets. De rest regelen we daarna wel.’
En zo gebeurde het. We boekten tickets. En regelden daarna een appartement. In een of andere aftandse kelder in Prenzlauerberg. Joe.

En zo ging ik voor het eerst in de Berlijntrein. Dat was een belevenis op zich, maar daar wijd ik nog wel eens een andere Berlino aan, want ik heb veel interessantere Berlijntreinreizen meegemaakt dan deze. Na een uurtje of zes kwamen we in Berlijn aan, op Hauptbahnhof. Ik had al mijn bankpassen en familiejuwelen al opgeborgen in het borstzakje van mijn spijkerjasje, achter een knoop waar ik zelf al tien minuten aan moest frommelen om hem überhaupt los te krijgen. Ja nee. Sinds ik in Parijs gewoond heb, heb ik het niet zo op het gesleep met koffers op grote stations en in het OV. Zeker als ik de weg niet weet. Spiedend keek ik om me heen in de hal van het station, vertrouwend op een instinct dat je ontwikkelt als je langere tijd in een metropool gewoond hebt. Maar mijn getrainde oog zag eerlijk gezegd weinig verdachts. Wel zag ik in de verte de Reichstag opdoemen door de grote glazen gevel van het station.
‘Ik vind het nu al leuker dan Parijs!’ jubelde ik.
Zelden besloot ik iets zo snel. Het was alsof ik thuiskwam, dat was echt heel vreemd.

Hoe A. en ik vervolgens van het station in Prenzlauerberg zijn gekomen is me een volslagen raadsel. Er was iets met de S-bahn. Of met de U-bahn. Geen idee, het reed in ieder geval niet volgens het boekje. Op een gegeven moment stonden we op een pleintje verdwaasd voor ons uit te staren naast onze koffers. Achteraf denk ik dat dit op de Hackescher Markt moet zijn geweest, want andere opties zijn er eigenlijk niet op deze route. We sprongen daar in een tram die ons naar de Alexanderplatz bracht. Vermoed ik. Maar dat zeg ik met de kennis van nu, want als je ergens voor de eerste keer bent, heb je werkelijk geen idee wat er allemaal gebeurt. Wat ik wel zeker weet, is dat we bij de Kaufhof op de Alexanderplatz op een andere tram stapten die ons naar onze aftandse kelder bracht. Alles was bruin en lelijk in Prenzlauerberg en heel veel huizen stonden in de steigers. Die waren ze aan het restaureren. Ik had me toen aan zo’n steiger vast moeten ketenen en ze tegen moeten houden. Ik heb namelijk een grote voorliefde voor alles wat bruin en lelijk is in Berlijn en dat was toen nog in groten getale aanwezig.

We aten een hapje vlakbij de aftandse kelder en liepen wat door ‘ons’ stukje van Prenzlauerberg. Het had wel een goede vibe, dit buurtje. We zochten een restaurant op en na het eten namen we de tram terug naar de Alexanderplatz. Waar ik me vergaapte aan de kolossale grijze gebouwen en een grote zilveren bol op een enorme stok. We liepen langs het standbeeld van Marx en Engels en keken naar een gebouw naast de Spree dat ze af aan het breken waren. Dit was het Palast der Republik. Ik wist wel wat dat was, want mijn ouders waren in 2006 in Berlijn geweest en hadden er iets over verteld. Maar desondanks had ik er niet zoveel gedachten bij. Met wat ik nu weet had ik er minstens een foto van gemaakt. Want toen ik weer in Berlijn kwam in de zomer van 2011, was het verdwenen.  Nu stond het frame er nog en tegen de onderste twee verdiepingen zag je de karakteristieke, goudkleurige platen nog zitten.

Bijna huppelend liep ik naast A. over Unter den Linden. De zon was al onder en de straatverlichting lichtte het nog jonge groen van de bomen op tegen de langzaam donker wordende lucht. Ik was waarschijnlijk heel druk en vervelend en moet om de drie seconden geroepen hebben hoeveel beter ik Berlijn vond dan alle andere steden waar ik ooit geweest ben. Ja nee. Ik kon er niet omheen. Ze hadden een Kaufhof. En een Saturn. En bruine en grijze Oostblokgebouwen. En het was er vol met Duitsers en ik hou van Duitsers, dat had ik toen al. En er was die fascinerende grote zilveren bol op die enorme stok.

En toen was ik nog nergens geweest, eigenlijk.